Heeft het vraaggebed zin? (1)

VraaggebedKunnen we het wel maken van God iets te vragen? Heeft het smeekgebed zin? Over die vragen buigt zich de Duitse exegeet Gerhard Lohfink in een essay over het Bijbels gebed met als titel Beten als Realitätsgewin* – ‘Bidden als realiteitswinst’. In datzelfde artikel behandelt hij trouwens de moeilijke kwestie van de vloekpsalmen die we in deze blog eerder ter sprake brachten. Omdat ook de passage over het vraaggebed zo verhelderend is, vertaal ik ze in het Nederlands – in twee afleveringen.

Almaar meer christenen – ook gelovige christenen – vragen zich af: heeft mijn smeekgebed eigenlijk wel zin? Is het wel juist God om iets te vragen? Zou gebedsverhoring dan niet inhouden dat God omwille van mijn kleine gebed in de loop van de wereld ingrijpt? En verlangt niet iedereen die God om iets vraagt, dat Hij de afloop van de geschiedenis verandert? Maar doet God zoiets wel? Mag je Hem dat eigenlijk wel vragen?

De scepsis, dat God toch niet omwille van onze gebeden in de gang van de wereld ingrijpt, zit diep. Ze reikt ver terug, tot bij het begin van de Europese Verlichting. Later hebben ook Jean-Jacques Rousseau en Immanuel Kant hun bezwaren uitgerekend op die manier geformuleerd. Vandaag is hun scepsis wijd verbreid en vele christenen weten helemaal zelfs niet vanwaar ze eigenlijk komt. Grijpt God werkelijk in? Grijpt Hij in de geschiedenis in?

Vele christenen, en trouwens ook vele theologen, nemen intussen een positie in die met het hele probleem van Gods ingrijpen komaf willen maken, van de wortel af aan. Die positie wijst het smeekgebed eenvoudigweg een andere rol toe. Het heeft dan helemaal niet tot doel God ertoe te bewegen dat Hij ter hulp snelt. Het smeekgebed heeft louter en alleen tot taak de bidders zelf te veranderen. Doordat we God voor anderen of voor onszelf iets vragen, merken we dat we zelf moeten veranderen. Het smeekgebed confronteert ons met de wil van God – en maakt ons juist daardoor bewust dat we voor de opgave staan zélf in de wereld in te grijpen.

Bijvoorbeeld: het heeft weinig zin voor hongerigen te bidden wanneer je vervolgens zelf niets aan de honger in de wereld doet. Wie voor de hongerigen niets doet, maar alleen voor ze bidt, gebruikt het gebed als een loutere vervangdaad, namelijk ter vervanging van zijn niets-doen. Bidden voor de hongerigen is alleen maar zinvol wanneer het ons sociale geweten wakker schudt. Ons gebed voor de hongerigen moet tot actie voor die hongerigen leiden. Alleen dan is het gewettigd. En dat is ook meteen de integrale zin ervan.

Die visie heeft natuurlijk iets waars. Ik betwijfel dat niet. Wie eerlijk bidt, verandert daardoor zelf. Beter gezegd: hij laat zich door het gebed veranderen. En in de mate hij zich laat veranderen, kan God door hem in de wereld ingrijpen. Dat is een erg belangrijke en vaak onderschatte dimensie van het vraaggebed. Ook hier wordt duidelijk wat ook al bij het klagen bleek: intens gebed verandert de bidder, verwijdt zijn blik en openbaart hem de ware realiteit van de wereld.

Ik zou dus het daarnet geschetste standpunt niet zomaar afwijzen. Ik zou het evenwel willen radicaliseren: iedereen die zich met overgave smekend tot God richt, zegt daardoor: ikzelf kan het niet. Ik ben hulpeloos. Ik kan mijzelf niet veranderen, ik kan mijn medemensen niet veranderen, ik kan de wereld niet veranderen. U alleen kunt het. Alleen uw heilige Geest kan het aangezicht van de aarde vernieuwen.

Dat betekent: elk eerlijk, onvoorwaardelijk smeekgebed bevrijdt ons van de aanmatiging dat we zelf de waarheid en de liefde in de wereld kunnen brengen. Dat kan alleen God. Wij zelf kunnen ons alleen wijd openen, zodat Hij door ons kan handelen. Precies daardoor erkennen wij Hem als wie Hij is: de heilige, almachtige, oneindig nabije God. Het smeekgebed is uiteindelijk de erkenning daarvan – van wie wij zijn en van wie God is. Alleen daardoor verwerft het zijn diepste zin.

 

* In: G. LOHFINK, Gegen die Verharmlosung Jesu. Reden über Jesus und die Kirche, Herder, Freiburg/Basel/Wien, 2013, blz. 356-361.

Plaats een reactie