Leve de vloekpsalmen (2)

In een lezersbrief in Tertio van 10 april 2013 schrijft Kolet Janssen dat tal van gruwelijke passages in de Psalmen “voor een meerderheid in onze samenleving een reden zijn om zich van alles wat met geloof te maken heeft, af te keren”. We onderzoeken met monnik Benoît Standaert waar de weerstand schuilt. En proberen die te doorprikken.

Een bekend voorbeeld van een vloekpassage, waarop we nog uitgebreid terugkomen, is het slot van Psalm 137: “Dochter van Babel, jij tot verwoesting bestemde, zalig, die jou betaald zet wat je ons hebt aangedaan. Zalig, wie je kinderen neemt en ze tegen de rotsen te pletter slaat.” (Ps 137,8-9)

Psalmen (2)Dat zulke passages ‘botsen’ bij het bidden, is allesbehalve verrassend. Over hoe je met die botsing kunt omgaan, schrijft monnik en exegeet Benoît Standaert behartenswaardige bladzijden in zijn boek In de school van de Psalmen. Bidden met woorden en voorbij alle woorden (Carmelitana 1997). In het citaat dat volgt (pp.70-71), begint Standaert met de vaststelling dat de Psalmen altijd iets van vreemdheid in zich dragen:

“We ‘voelen’ ons helemaal niet op dezelfde golflengte van wat daar geschreven staat. Er is als een plooi tussen ons en onze woorden. Dit brengt velen tot afhaken: ‘Dat is het niet!’ of ‘Wat heb ik eraan?’ ‘Ik kan niet bidden’ ‘Dat is niets voor mij’.

Wie echter over dit eerste moment heen, even blijft volharden, hervindt plots weer vleugels. Er is opnieuw aansluiting bij wat er wordt gepreveld. De innerlijke bron lijkt toch niet zo droog te zijn: het borrelt weer vanbinnen.”

Psalmen bidden vergt dus allereerst volharding. Begint hier al de moeilijkheid? Is het overdreven te beweren dat ‘volharding’ niet echt een modieuze deugd is? Wat niet meteen helder is, wat niet meteen zijn betekenis en liefst ook zijn nut ontsluit, wat niet aansluit bij onze spontane culturele reflexen, dat schrijven we af als ‘zinloos’.

Bovendien zijn de Psalmen niet zomaar ‘individuele expressie van onze individuele emotie’. Daarop denkt Standaert door: “Er is een zekere moed nodig om zijn ‘kleine ik’ helemaal uit handen te geven en zich hals over kop, als in een gekke tuimeling, in die gebeden van anderen te storten. Het gecontroleerde, zichzelf bewuste ego wordt even uit zijn voegen gehaald, en een nieuwe innerlijke ruimte begint open te breken. Hoe groter ons geloof, hoe breder en dieper de ruimte zal worden. Vele onverzoende lagen van ons bewustzijn kunnen dan ter sprake komen: verborgen gedachten, verkapte gevoelens, gedempt protest. Wie gewend en verwend is om zich slechts met zijn lichtkanten te identificeren, wie zich enkel met zijn intenties kan vereenzelvigen, breekt zich heel vlug de bek of de hals in de psalmodie! Veel woorden blijven hem of haar in de keel steken, zijn niet te slikken! Je kunt toch niet ‘vloeken’? Waarom die verwensende taal gebruiken, waarom ook die al te (schijn)heilige voornemens en beweringen? De persoon kan niet mee, en het verstand begint dan erop los te redeneren: ‘dat is hoegenaamd niet christelijk’ – ‘hoe primitief is dit nog allemaal!’ – ‘een en al farizees!’…”

Vervolgens wijst onze auteur erop dat die aversie veeleer van recente datum is. Zouden wij plotseling zo veel wijzer geworden zijn dan onze grote geloofsgenoten uit het verleden? “Maria had geen moeite met de Psalmen. Ook Augustinus of Bernardus niet. Jezus zelf bad ze mee, en niets wijst er ons op dat Hij bepaalde verzen meende te moeten overslaan! Maar wij, modernen, ergeren ons en velen, met de vroomste bedoelingen, matigen zich aan met schaar en lijmpot hier of daar een vers weg te knippen of over te plakken… ‘Het Woord is als een spiegel’, zegt Jakobus. Wat voor zin heeft het nu hier, dan daar, een hoekje van de spiegel te beplakken?”

Daarom spoort Standaert ons gloedvol aan: “Daal af met het grote psalmwoord tot op de bodem van je hart. Daal af met Jona, ‘tot in de schoot van de aarde’ (Mt 12,40). Bid, en bind de strijd aan, de ware strijd tegen de machten van het Kwaad. Breek in jou die muur van onverschilligheid. Sla met de hamer van het Woord je harteloosheid aan stukken. Waag het het grote Woord te laten weerklinken tot in de kuil van onze gemeenzame liefdesonmacht.”

Maar wat is de zin daarvan, wat haalt het uit? “We weten niet op voorhand hoe ver het ons gegeven kan zijn met deze povere psalmen te reiken. ‘Een lamp voor mijn voet is uw woord’ (Ps 119,105). Veel zeer menselijke toestanden zijn medisch, technologisch, politiek, juridisch onbereikbaar. Uitzichtloosheid van een politieke toestand; persoonlijke hel van een verwrongen gezinsleven; de nacht van de moeder bij het bed van haar zoon, ongeneeslijk ziek… Het verklarende spreken verstomt. En meestal heeft de moderne westerse mens dan hoegenaamd niets meer in handen om ‘verder te komen’. Hij wordt radeloos, kan niet meer wenen, durft niet te bidden, toont zich wanhopig of vlucht de werkelijkheid die hij of zij niet onder ogen kan zien: niet zelden pleegt de een of de ander zelfmoord. Mensen of dingen, niets heeft nog een ziel. Niemand kan er nog bij. Bij je eigen ziel niet, en evenmin bij de ziel van de andere…”

Die een-dimensionele focus op het verklarende en oplossende denken verklaart waarom wij, moderne mensen, het moeilijk hebben met de Psalmen, meent Standaert: “Indien de psalmodie aanvankelijk voor de modernen zo’n struikelblok kan betekenen, dan is het wel wegens die culturele armoede waarin onze generatie in het Westen verzeild is geraakt. De enige redding is: beginnen met die armoede te bekennen. In de bekentenis woont reeds de hoop.”

En dan ontdekken we misschien gaandeweg dat het toch kan: “Wie dan toch de psalmen probeert te bidden, zal met de jaren beseffen hoe het hem of haar gegeven wordt juist in die meest uitzichtloze toestanden verder te komen: hij of zij zal kunnen bidden bij het bed van de jonge man in de coma ten gevolge van een kogel die hij zichzelf toebracht; de redeloze haat tussen volkeren, de vete binnen een gezin, de ellende ten gevolge van corruptie en uitbuiting, niets van dit alles zal hij hoeven weg te praten in rationalisaties en veralgemenende beschuldigingen of dood te zwijgen zoals de media plegen te doen. Te midden van agressie en schrijnend onrecht, ja te midden van de dood, zal hij een ruimte in zich ontdekken waar Vergeving, Recht, Troost, goddelijke Vergelding en eeuwig Licht niet verstommen.”

(Volgende aflevering: Gerhard Lohfink toont aan dat vloeken bij de eigen dynamiek van het Bijbelse gebed hoort.)

Plaats een reactie