Leve de vloekpsalmen (3)

psalmen (3)In een lezersbrief in Tertio van 10 april 2013 schrijft Kolet Janssen dat tal van gruwelijke passages in de Psalmen “voor een meerderheid in onze samenleving een reden zijn om zich van alles wat met geloof te maken heeft, af te keren”. De Duitse exegeet Gerhard Lohfink toont dat we die vloekpassages moeten begrijpen als een fase in een bredere dynamiek, eigen aan het bidden zelf.

In een lezing met als titel Bidden als realiteitswinst behandelde de Duitse exegeet Gerhard Lohfink ooit de verschillende dimensies van het Bijbelse gebed: klacht, smeekbede, lofprijzing, dank. Die tekst werd opgenomen in de recente bundel Gegen die Verharmlosung Jesu. Reden über Jesus und die Kirche (Herder, Freiburg/Basel/Wien, 2013). We volgen even – in een eigen vertaling – de bladzijden 352-353 waarin de auteur inzoomt op het klaaggebed. De vloek of vervloeking is daarvan namelijk een radicale variant.

“De diepste en vreselijkste klacht in de Bijbel kent iedereen. Hij staat aan het begin van Psalm 22: ‘Mijn God, o mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’ Zo heeft Jezus op het kruis in zijn doodsnood tot God geroepen. Vaak wordt beweerd dat die schreeuw zijn ultieme en afgrondelijke vertwijfeling uitdrukt. Maar dat klopt niet. Jezus is niet met een schreeuw van vertwijfeling op de lippen gestorven, maar – zoals dat voor een gelovige Jood gangbaar was – met een stervensgebed.

Zijn stervensgebed was Psalm 22. Die Psalm begint inderdaad met een schreeuw van uiterste verlatenheid. Maar dan verandert de Psalm langzaam van spreekhouding. Uit de klacht ontstaat smeking en uit smeking, plotseling in vers 22, heilszekerheid. Het perspectief wendt zich af van de eigen nood en richt zich naar het heil dat God vast en zeker schenken zal, niet alleen aan het Godsvolk, maar aan alle volkeren.

Pas wanneer we die samenhang zien, verschijnt de dood van Jezus in zijn ware licht. Jezus stierf niet in vertwijfeling, maar in onvoorwaardelijk vertrouwen. Meer nog: Psalm 22 toont juist op een exemplarische manier hoe in het gebed diepe klacht kan omslaan in vertrouwen.”

Vervolgens argumenteert Lohfink dat diezelfde dynamiek zich telkens weer voordoet in het gebed:

“Een mens begint met God zijn nood voor te leggen. Het komt allemaal naar boven. Hij vertelt God hoe het hem vergaat en die opsomming loopt uit op een aanklacht tegen God: ‘Waarom doet U mij dat aan? Wilt u mij altijd maar meer lasten opleggen? Kent u dan geen erbarmen? Waar blijft toch uw hulp?’ En dan, te midden van die klacht, verandert iets in diezelfde mens, de klacht wordt smeekbede en de bede stil vertrouwen.

Ontelbare gelovigen hebben dat al op die manier beleefd. De blik verandert tijdens het bidden. Neen, niet alleen de blik verandert – de realiteit zelf verandert, want ze toont zich plotseling van een andere kant en daardoor nieuw. Daarbij kan de klacht aanvankelijk zelfs zo radicaal zijn, dat hij een vloek wordt. Ik bedoel niet: een vloek op God, maar een vloek op het leven en op de omstandigheden. Of een vloek op andere mensen.”

Belangrijk is evenwel dat zich tijdens het bidden een omslag voordoet, benadrukt Lohfink.

(Volgende aflevering: Gerhard Lohfink illustreert dat ‘mechanisme’ aan de hand van de Psalmen 137 & 138.)

Plaats een reactie