Leve de vloekpsalmen (1)

PsalmenIn Tertio van 10 april 2013 stond de volgende opmerkelijke lezersbrief:

In tegenstelling met wat in het artikel over de Laura van abt Poimên (Tertio nr. 680) wordt gesteld, vraag ik me toch af of er niet meer mensen zijn zoals ik die in de psalmen allesbehalve een bron van geloof vinden. In de psalmen staan mooie en troostende verzen, maar hoe kan ik naast gruwelijke zinnen kijken als: “Sta op, Heer, en red mij, God, sla mijn vijanden in het gezicht, breek de tanden van de wettelozen” (Ps 3,8) of “Zou ik niet haten wie u haten, Heer, niet verachten wie tegen u opstaan? Ik haat hen, zo fel als ik haten kan, ze zijn mijn vijand geworden” (Ps 139,21-22)? Hoe vaak heb ik niet meegemaakt dat jongeren of minder Bijbelvaste volwassenen (terecht) geschokt reageren als ze de inhoud van de psalmtekst tot zich laten doordringen? Het is niet zo eenvoudig als in het artikel geschetst wordt dat psalmen een opstap zijn naar het transcendente. Voor een meerderheid in onze samenleving zijn ze veeleer een reden om zich van alles wat met geloof te maken heeft, af te keren.

Kolet Janssen, Leuven

Een intrigerend briefje van een theologisch geschoolde vrouw en auteur van (religieuze) jeugdboeken. De tekst is veeleer een getuigenis (“..zoals ik…”, “…meegemaakt…”) en leent zich dus eigenlijk niet voor een apologetisch betoog met uitleg en argumenten. Alvast op één punt heeft de schrijfster gelijk: voor ons spontane culturele aanvoelen vallen verwensingen en vervloekingen moeilijk te rijmen met bidden. Maar welke conclusies moeten we daaraan verbinden? Schrappen, vergeten maar, dat primitieve gedoe…? Of schuilt in de weerbarstigheid van dit traditiegoed een kans om door te dringen tot wat ons niet vertrouwd is, maar mogelijk een onvermoede rijkdom bezit? De confrontatie met het ‘vreemde’ wekt niet alleen weerstand en onbehagen, maar fascineert ook en daagt uit. Als we die laatste houding een kans geven, openen zich misschien nieuwe horizonten en verrassende vergezichten.

À propos, mutatis mutandis geldt voor de taal, de symboliek en de dynamiek van de liturgie hetzelfde als wat Kolet Janssen over de Psalmen schrijft: “Voor een meerderheid in onze samenleving [is] ze veeleer een reden om zich van alles wat met geloof te maken heeft, af te keren.” Overboord kieperen dus maar? Of zodanig ‘gladstrijken’ dat alle weerstand verdwijnt, maar ook elke ontdekking van iets nieuws onmogelijk wordt?

Maar terug naar de Psalmen en met name naar de ‘vloekpsalmen’. Voor ik twee ras-exegeten – beide ook echte spirituele meesters – aan het woord laat, iets over mijn eigen ervaring met het psalmbidden. Anders dan voor Kolet Janssen, is het bidden van de Psalmen mij almaar dierbaarder geworden. Ik ken ze intussen een klein dertig jaar.

Allicht is de context waarin ik de Psalmen als achttienjarige leerde kennen van belang. Ik leefde toen twee jaar in een religieuze jongerengemeenschap (ja, dat waren de seminaries van Brugge en Leuven eigenlijk). We zongen drie keer per dag tijdens het getijdengebed enkele Psalmen, met een vijftiental leeftijdsgenoten. En dat gebeurde in een kader waarin nadenken over het geloof, dat geloof biddend en vierend beleven en je van daaruit inzetten voor anderen, nauw verweven waren. Om een of andere reden sprak dat reciteren van Psalmen mij meteen aan. Was het de liturgische context, het zingen, het gemeenschapskarakter waardoor de Psalmen het individueel-expressieve overstegen? Of speelde de gelijktijdige studieuze ontdekking van de Schrift een rol?

Toen ik na twee jaar weer volop ‘in de wereld’ belandde, was ik op een of andere manier aangestoken door de Psalmen. Ze lieten me sindsdien, met wisselende intensiteit, niet meer los: de Vijftig Psalmen van Oosterhuis en Van der Plas, de vertaling van Gerhardt en Van der Zeyde uit het abdijboek en met tussenpozen de Bronkhorst-vertaling van het Getijdenboek. Sinds kort is die laatste vertaling opnieuw mijn compagnon tijdens het gezamenlijke middaggebed in het bisschopshuis in Gent. Ik ondervond door de jaren dat ‘de gemeenschap’ de eigenlijke Sitz-im-Leben van het psalmgebed is. Niet voor niets lijkt me, raden de grote spirituele meesters aan mensen met een kluizenaarsroeping – psalmbidders bij uitstek! – aan om eerst lange tijd een cenobitisch (of gemeenschaps-) leven te leiden.

Als het waar is dat de gemeenschap de plek bij uitstek is om de Psalmen te leren kennen, laten we dan beginnen ze ernstiger te nemen in onze eucharistievieringen. Daar hebben ze als tussenzang tijdens de lezingendienst een bevoorrechte plaats. Misschien worden ze zo voor gelovigen en geloofsgemeenschappen stilaan wél “bron van geloof” (K. Janssen).

(Volgende aflevering: Benoît Standaert verklaart waarom de moderne mens met zijn ééndimensioneel, verklarend denken het moeilijk heeft met de klaag- en vloekpassages in de Psalmen en hoe die niettemin zinvol kunnen worden gebeden.)

6 reacties
  1. Mooi, Peter. Ik volg je hierin. Vorige week beantwoordde ik een reeks vragen voor de rubriek ‘God en ik’ in Kerk & Leven, en ik heb het daar en passant ook over.

    • Dank, Patrick. Als classicus en vertaler ken je natuurlijk als weinig anderen de ‘weerbarstigheid’ van oude teksten. Hoezeer ze zowel kunnen schuren als inspireren… Mijn eerste stukje is eigenlijk slechts een persoonlijk opstapje – omdat ik nu eenmaal andere ervaringen heb dan Kolet Janssen. Maar ik vond waarlijk knappe overwegingen over de vloekpsalmen bij Benoît Standaert en Gerhard Lohfink. Wordt – letterlijk – vervolgd!

  2. Jeroen Moens zei:

    Bedankt voor je getuigenis. Mijn eerste liefde voor de psalmen was een puur literaire. De rijkdom aan beelden en metaforen had me haast onmiddellijk volledig te pakken. Mijn latere, gelovige liefde voor de psalmen vond in die eerste een vruchtbare bodem.

    • Dank, Jeroen. Interessant en voor mij ook verrassend. Want hoewel enige literaire belangstelling mij niet vreemd is – ik studeerde niet voor niets ook ‘germaanse’ – weet ik niet of ik destijds louter uit literaire motieven voor die oude Hebreeuwse poëzie had kunnen ‘vallen’. De poëtische wetmatigheden van het Hebreeuwse systeem verschillen erg van de onze: parallellie, onvertaalbare klank- en betekenisassociaties… Precies om die reden koester ik blijvende waardering voor de vertaling van Oosterhuis-Van der Plas in de Vijftig Psalmen: hoe die in grote trouw aan de grondtekst toch ook een poëtisch Nederlands neerzet.

  3. Mark Naessens zei:

    Het bisschoppelijk seminarie een “religieuze jongerengemeenschap” noemen: origineel.
    Je zet je eigen ervaring naast die van Kolet Janssen maar voor “nieuwe horizonten en verrassende vergezichten” in specifiek de “vloekgedichten” blijven we op onze honger.

    • Tja, met die inderdaad wat grappige woordkeuze probeer ik te vermijden dat mijn redenering wordt weggezet als ‘cas spécial’ en dus irrelevant. Op de keper beschouwd kun je een seminarie daartoe natuurlijk niet reduceren, maar voor het punt dat ik wil maken – in de Psalmen word je het best via een gemeenschapscontext geïnitieerd – klopt het wel.
      Wat de horizonten en vergezichten betreft: die duiken – als het goed is – op in de volgende blogs waar ik de exegeten Benoît Standaert en Gerhard Lohfink op de voet volg… Met die opdeling in ‘afleveringen’ probeer ik me te voegen naar de wetmatigheden van het www: niet te veel ineens… 😉

Plaats een reactie